FAMILIE WETERINGS

Hoofdstuk IX

 

 

N

a de vrede van Parijs op 20 mei 1784, waarmee de oorlog met Engeland eindigde, rommelt het in de Republiek. Friesland, Zeeland en Gelderland zijn prinsgezind, Holland,Groningen en Overijssel zijn staatsgezind en voorstanders van de patriotten. In Utrecht brengen de patriotten, met behulp van hun vrijkorpsen, rellen en de steun van de staatsgezinde regenten, hun vertegenwoordigers in de stadsbesturen. Het recht van prins Willem V om die benoemingen te doen, schuiven ze opzij. Behou­dend als Willem is, wenst hij op geen enkele manier in te gaan op de wens van de patriotten om deel te nemen aan het bestuur. Het gewone volk dat de prins blijft steunen, krijgt van de regenten het verbod oranje te dragen. Oranjewortels heten voortaan peentjes en prinsessenboontjes worden slaboontjes. Het komt zover dat Willem, de kritiek, hoon en laster beu, naar Dillenburg wil. Zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen weerhoudt hem. Als het Haagse garnizoen in 1785 onder het bevel van het stadsbestuur wordt geplaatst en dus aan Willem wordt ontnomen, verlaat hij verbijs­terd Den Haag om zich in Gelderland te vestigen. Ideeën, theorieën en plannen ploegen de Republiek om. Men weet hoe het niet moet, maar niet hoe dan wel. Er ontstaan opstanden in Elburg en Hattum. De patriotten sturen ingehuurde kleine bur­gers en vrijkorpsen als steun. Niettemin slaat iedereen op de vlucht als de prins zijn troepen stuurt. Wilhelmina wil terugkeren naar Den Haag, maar wordt door een vrij­korps bij Goejanverwellesluis staande gehouden. Diep beledigd keert ze terug en schrijft een woedende brief aan haar broer Frederik Willem II, de koning van Pruisen, die in september 1787 een Pruisisch leger stuurt. Op 1 oktober 1787 valt dit leger Amsterdam aan, waar de vurigste patriotten naar toe zijn gevlucht. Duizenden vluchten naar het buitenland en de achterblijvers zien zich de mond gesnoerd. Met de steun van Pruisen blijft Willem stadhouder en keert het bestuur weer terug in han­den van de door hem benoemde regenten. Het oude beleid van bevoordeling van familie en kennissen wordt onveranderd voortgezet. Raadpensionaris van der Spie­gel laat bij grondwet van 1788 de erfelijkheid van het Oranjehuis nog eens verstevi­gen.

            In Frankrijk mist het feodale, geldverslindende hof van Louis XVI en Marie Antoi­nette de greep op allerlei ontwikkelingen in het land. De aristocratie eist meer invloed en medezeggenschap en wordt daarin gesteund door de gegoede burgerij. Het lager volk schreeuwt om brood. Op 14 juli 1789 bestormen opstandige burgers en geregelde troepen de Bastille, het bolwerk van het gehate feodale systeem. De daaruit voortvloeiende revolutie, begonnen door de adel en overgenomen door de burgerij, groeit uit tot een massale volksbeweging. De nationale vergadering, de Constituante, door de koning erkend ná de bestorming van de Bastille, kondigt de rechten van de mens en van de burger af op 26 augustus 1789, waarbij de voor­rechten van de standen en het feodale stelsel worden afgeschaft. De Constituante hervormt verder met een constitutioneel koningschap, een getrapt kiesstelsel, schei­ding tussen wetgevende en uitvoerende macht, hervorming van de rechtspraak en afschaffing van adeldom en gilden. Omdat de belastingopbrengst niet voldoende is, worden de kerkelijke bezittingen zoals landerijen, verkocht ten behoeve van de schatkist. Louis XVI vlucht met zijn gezin uit Parijs, maar wordt in Varennes aange­houden en teruggebracht. Marie Antoinette roept de hulp van Oostenrijk, haar ge­boorteland, en Pruisen in, waarop Oostenrijk op 19 april 1792 een ultimatum stelt. Frankrijk verklaart daarop de oorlog aan Oostenrijk. Pruisen sluit zich aan bij Oosten­rijk en valt Frankrijk binnen. Na aanvankelijk succes door de bezetting van Longwy en Verdun moet Pruisen zich na de nederlaag bij Valmy op 20 september 1792 te­rugtrekken. Op 27 oktober 1792 staan 60.000 in lompen gehulde Franse soldaten te­genover de keurtroepen van de Oostenrijkse keizer in Jemappes in de Oostenrijkse Nederlanden. De Fransen, onder leiding van Dumouriez, verslaan de Oostenrijkers. Ze beweren tegenover de bevolking dat ze als broeders en vrienden zijn gekomen en worden toegejuicht, omdat de Oostenrijkse bezettingsmacht in ieder geval verdreven is. Als de Fransen evenwel de vroegere machtsposities afschaffen en vertellen hoe alles naar hun ideeën geregeld moet worden, klinken al snel de protesten.

            Inmiddels komt in Parijs de macht in handen van de gemeenteraad onder lei­ding van onder andere Robespierre, die Louis XVI laat opsluiten en 1600 tegenstan­ders na een schijnproces laat terechtstellen. De Nationale Conventie, de vervanger van de Constituante, schaft het koningschap af en roept de republiek uit. Op 21 ja­nuari 1793 wordt Louis XVI onthoofd. Robespierre trekt de macht naar zich toe en terreur en guillotine worden regeringswapens. Aan Engeland, Spanje en de Repu­bliek wordt de oorlog verklaard.

            Herman Willem Daendels(1762-1818), een uitgeweken patriot uit de Repu­bliek, vormt een bevrijdingsleger en beweegt Dumouriez de Republiek aan te vallen. Een voorhoede van duizend man verovert in 1793 Breda, waar de garnizoenscom­mandant zich lafhartig overgeeft. Ook Geertruidenberg valt, maar in Willemstad houdt erfprins Willem Frederik (1772-1843), de zoon van Willem V, dapper stand. Op de grote rivieren varen bewapende boten en de Engelsen komen aan land om hulp te verlenen. Oostenrijk begint een nieuw offensief en verslaat de Franse troepen volledig bij Neerwinden, zodat de zuidelijke Nederlanden weer onder Oostenrijk val­len. Dumouriez loopt over naar het Oostenrijkse leger en de Franse troepen trekken zich ook terug uit de Republiek.

 

 

 

 

 

In Frankrijk wordt de dienstplicht ingesteld en dat levert 650.000 soldaten op. Ze drijven de Engelsen uit Duinkerken. Onder de generaals Jourdan en Pichegru volgt een nieuw of­fensief noordwaarts. De Franse solda­ten, nu geen huurlingen meer zo­als nog in alle andere landen, vechten enthousiast en dapper (“allons enfants de la patrie”). Mede daardoor overwinnen de Fransen op 26 juni 1794 bij Fleurus bij Char­leroi een leger van 100.000 man. Dit leger bestaat uit 15.000 man uit de Republiek met erfprins Willem en de rest uit Oostenrijk, Pruisen, Hannover en Hessen. Pichegru verovert de ene na de andere stad in de Zuidelijke Nederlanden en drijft de Engelsen en de soldaten uit de Republiek voor zich uit. Willem V heeft door zijn starre beleid zoveel ontevredenheid gewekt dat de patriotten door bredere lagen in de bevolking worden gesteund. De Fransen worden daarom gezien als bevrijders. Ze openen het offensief op de Republiek echter alleen om beslag te leggen op de vloot en de ver­meende rijkdom. In oktober 1794 vallen Den Bosch, Venlo, Maastricht en Nijmegen. Door de strenge winter vriezen de bewapende boten op de rivieren vast en de Fran­sen onder Pichegru kunnen daardoor in januari 1795 via de bevroren Waal bij Nijmegen doorstoten naar het noor­den. Op 18 januari 1795 vlucht Willem V met zijn gezin van­uit Schevenin­gen naar Engeland en een dag later staan Pichegru en Daendels in Den Haag. In alle steden worden de regenten weggestuurd en ver­vangen door voorlopige vertegenwoordigers.van het volk. De hele machtswisseling vindt plaats zonder dat er een druppel bloed heeft gevloeid, zodat wel gesproken wordt van de fluwelen revolutie. Op 16 mei 1795 komt het Haags Verdrag tot stand, waarmee Frankrijk en de Republiek een offensief en defensief verbond sluiten. De Republiek moet Frankrijk met de helft van zijn leger en vloot steunen en 25.000 man Franse troepen onderhouden. Daarnaast moet honderd miljoen gulden betaald wor­den als schadeloosstelling en worden Staats Vlaanderen, Maastricht en Venlo bij Frankrijk ingelijfd. De Republiek noemt zich vanaf dat moment de Bataafse Repu­bliek.

            In Frankrijk geeft Robespierre aan zijn revolutierechtbank absolute macht, waar­door er alleen al in Parijs binnen een paar weken circa 15.000 mensen worden omgebracht. Deze actie wordt de leden van de Nationale Conventie teveel en op 27 juli 1794 vinden Robespierre en de zijnen zelf de dood onder de guillotine. De Con­ventie laat het leger de Spanjaarden achter de Pyreneeën drijven, de Pruisen achter de Rijn en de Oostenrijkers tot in de Alpen. Eerst heersen over de gebieden en dan komt vrijheid , gelijkheid en broederschap daarna wel, is de gedachte. Met de hulp van Napoleon Bonaparte (1769-1821), generaal in het Franse leger sinds december 1793, wordt op basis van de grondwet van 1795 het Directoire belast met de uitvoe­rende macht. Na zijn huwelijk met Joséphine de Beauharnais in maart 1796 krijgt Napoleon de opdracht Italië te onderwerpen, waarin hij in dat zelfde jaar wonderwel slaagt. Diverse streken in Italië worden republieken en tot vazalstaten van Frankrijk gemaakt.

            In de Bataafse Republiek ontstaat een strijd in de Nationale Vergadering, de vervanger van de Staten-Generaal. Zoals vanouds wil de ene partij de zelfstandig­heid van de gewesten behouden en streeft de andere partij naar een eenheidsstaat. Met hulp van de Franse regering vindt in januari 1798 een staatsgreep plaats, waar­door er spoedig een ontwerpgrondwet voor een eenheidsstaat ligt. De grondge­dachte hiervan komt overeen met de principes van de Franse Revolutie: vrijheid van de burgers en van godsdienst, scheiding van kerk en staat en afschaffing van de gil­den. Op 12 juni 1798 pleegt Daendels, inmiddels luitenant-generaal van de Bataafse Republiek, een nieuwe staatsgreep, waardoor de grondwet versneld wordt aange­nomen. Op 27 augustus 1799 landt een Engels leger, versterkt met Russische troe­pen, in Den Helder. Erfprins Willem Frederik neemt deel aan deze invasie. Daendels vecht in de kop van Noord-Holland tegen deze legermacht en verliest 4000 man. Pas als de Fransen te hulp schieten, kan dat leger bij Castricum verslagen worden. Een aanval vanuit Duitsland door oranjegezinde uitgeweken officieren, die tegelijkertijd plaats vindt, wordt door de Nationale Garde in de kiem gesmoord.

            In Frankrijk slaagt Napoleon erin op 9 november 1799 plaats te nemen in een driehoofdig consulaat, waarmee het Tweede Directoire ten val komt. Zijn succes dankt hij aan zijn veldtocht in Egypte, bedoeld om Engeland van zijn Aziatisch kolo­niaal bezit te beroven. Bij de grondwet van 24 december 1799 voert hij een autoritair systeem in , waarin hij als eerste consul onbeperkte macht verwerft. In 1800 vormt hij een commissie om het burgerlijk recht vast te leggen, wat in 1804 resulteert in de be­roemde Code Napoleon, in 1810 gevolgd door de Code Pénal. In mei 1800 trekt Na­poleon met zijn leger over de Grote Sint-Bernardpas en in juni brengt zijn onderbe­vel­hebber generaal Desaix de Oostenrij­kers bij Marengo een nederlaag toe, waar­door ze gedwongen zijn het heroverde Noord Italië prijs te geven. Na de verpletterende nederlaag bij Hohenlinden geeft Oostenrijk de strijd op en sluit op 9 februari 1801 de Vrede van Lunéville, waarmee de Rijn als Frankrijks grens wordt erkend. Met Pius VII sluit Napoleon op 15 juli 1801 een concordaat, waarmee de Rooms Katholieke kerk zijn oude status in Frankrijk herkrijgt. Op 25 maart 1802 tekent Engeland met Frank­rijk de Vrede van Amiens. Met overweldigende meerderheid wordt Napoleon ten­slotte door de Italianen tot consul voor het leven van de Italiaanse Republiek be­noemd.

            Onder Napoleons bewind bloeit de nijverheid in de Zuidelijke Nederlanden weer op. Napoleon laat er wegen aanleggen, kanalen graven en havens verbeteren, terwijl tevens Engelse stoommachines hun intrede doen in de fabrieken. In tegenstel­ling daarmee is de Bataafse Republiek dan wel vrij, maar het gaat economisch slecht. Door de blokkade van Engeland van alle havens ligt de handel en de visserij tot 1802 plat. Er heerst armoede en honger onder het volk. Oranjegezinden en patri­otten gaan zich meer en meer verzoenen. De Verenigde Oostindische Compagnie wordt overgenomen door de staat, waardoor diens bezittingen voortaan koloniën van de Republiek zijn. Willem V verlaat Engeland en trekt zich terug op Oranienstein in Nassau. Erfprins Willem Frederik reist ná de vrede van Amiens in 1802 naar Parijs om aan Napoleon een vergoeding te vragen voor het verlies van domeinen en bezit. Hij krijgt als compensatie het bisdom Fulda, de abdijen van Corvey en Weingarten en de steden Dortmund Issy en Buchhorn.  Willem Frederik  noemt zich vanaf dan prins van Oranje-Fulda. Door de vrede van 1802 leeft de handel en visserij weer wat op in de Republiek. Engeland geeft de Bataafse koloniën die het op verzoek van Willem V in bezit had genomen, weer terug, maar behoudt Ceylon.

            In 1803 leggen de Engelsen beslag op 1200 schepen van de Republiek en van Frankrijk. Napoleon stuurt daarop troepen naar Walcheren, Brabant en Den Haag. De Bataafse Republiek protesteert, waarop Napoleon eist dat er een éénhoof­dige leiding komt en wel in de persoon van Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825). Ná de zalving van Napoleon tot keizer in de Notre Dame te Parijs op 2 de­cember 1804, treedt Schimmelpenninck per 29 april 1805 aan als raadpensionaris van de Republiek. Vanuit Huis ten Bosch, waar hij een vorstelijke staat voert, brengt hij een nieuw belastingstelsel, reorganiseert hij de gewestelijke en stedelijke bestu­ring en zorgt hij voor een wettelijke regeling voor de uitoefening van de genees­kunde, voor het lager onderwijs en de spelling. De patriotten maakt dat alles onver­schillig. Hoe anders hadden zij zich de revolutie voorgesteld.

            In de loop van 1805 vormen Engeland, Rusland, Oostenrijk en Zweden een nieuwe coalitie tegen Napoleon. Bij Trafalgar vernietigt de Engelse vloot op 21 okto­ber 1805 vrijwel de gehele Frans-Spaanse vloot. Nelson komt hierbij om in de strijd. Op 2 december 1805 verslaat Napoleon de Russen en Oostenrijkers bij Austerlitz. Europa behoort dan tot Frankrijk en Napoleon kan nu naar hartelust koninkrijken, prinsdommen en hertogdommen in het leven roepen. Zijn broer Lodewijk Napoleon Bonaparte (1778-1846) wordt per 5 juni 1806 koning van Holland, wat de Republiek aanvaardt om niet ingelijfd te worden bij het keizerrijk van Napoleon. Lodewijk is een ziekelijke, reumatische, mank lopende man met een verlamde hand. Zijn hofhouding kost schatten. Met zijn vrouw Hortense de Beauharnais woont hij eerst in Den Haag, daarna in Utrecht en uiteindelijk in het oude stadhuis op de Dam in Amsterdam. In zijn poging Engeland zonder oorlogsgeweld onschadelijk te maken, kondigt Napo­leon op 21 november 1806 het Continentaal Stelsel af, dat alle handel met Engeland verbiedt. Lodewijk, “de vader der ongelukkigen” zoals zijn bijnaam al spoedig gaat luiden, laat zijn onderdanen op grote schaal het Continentaal Stelsel ontduiken. Hij brengt wel eenheid in zijn koninkrijk. De vertaling van de Code Napoleon heeft de wetboeken van Strafrecht en van Koophandel en het Burgerlijk Wetboek tot gevolg. Er komt eenheid in het muntstelsel, het Haarlemmermeer wordt drooggelegd, de Ko­ninklijke Academie voor Wetenschappen en die voor Beeldende Kunst worden opge­richt en Lodewijk koopt op grote schaal kunst,welke collectie later het Rijksmuseum laat ontstaan. De scheepvaart valt gaandeweg plat. Alleen de landbouw draait nog redelijk. De koloniën, weer bezet door de Engelsen , leveren niets meer op. Daendels heeft zich intussen in 1807 als gouverneur-generaal in Indië gevestigd en voert daar terreur over de inlanders. Hij verrijkt zich mateloos en lijkt in niets meer de zoon van de revolutie. Als Napoleon hem ontslaat, wordt Indië door Engeland ingenomen. Op 30 juli 1809 landen de Engelsen onder Chatham in Walcheren. Napoleon stuurt zijn maarschalk Bernadotte er op af, maar de Engelsen moeten hun expeditie al door ziekte opgeven. Napoleon wil daarop Zeeland, Brabant en Limburg inlijven bij het keizerrijk, maar besluit later Lodewijk op 1 juli 1810 afstand te laten doen van zijn troon en de hele Republiek bij zijn keizerrijk in te lijven.

            Op 14 juli 1810 komt Lebrun, als vertegenwoordiger van de keizer, naar Amster­dam om het bewind in handen te nemen. De Burgerlijke Stand wordt opge­richt en zorgt bij het lagere volk voor problemen wat betreft hun naam en leeftijd. Ze krijgen nieuwe namen, vaak naar hun beroep, als ze geen naam hebben, maar een aantal vindt het maar flauwekul en geeft de meest bizarre namen op  tot verdriet van hun nageslacht. In 1811 brengt Napoleon te samen met zijn nieuwe vrouw aartsher­togin Marie Louise van Oostenrijk, inmiddels op 20 maart 1811 bevallen van hun zoon Napoleon Frans Karel Jozef, een bezoek aan Antwerpen, Brussel, Zeeland, Dordrecht, Utrecht en Amsterdam om toegejuicht te worden. Politiespionnen van Na­poleon zitten overal, zodat iedereen er voor waakt de keizer te mishagen. Slechts af en toe ontstaan er relletjes door de heersende armoede of als er weer mensen door loting zijn aangewezen dienst te nemen in het leger van de keizer.

            In de zomer van 1812 trekt Napoleon een leger van 600.000 man uit vrijwel heel Europa samen in Duitsland om tegen de Russische tsaar op te trekken en deze te dwingen het Continentaal Stelsel te eerbiedigen. In de slag bij Moskou op 7 sep­tember 1812 vallen er 90.000 doden en gewonden, waaronder 43 Franse generaals. Moskou ligt dan wel open, maar het gebrek aan voedsel noopt dit buiten de stad te zoeken, waar de kozakken iedereen vermoorden. Door de invallende winter is Na­poleon gedwongen zich terug te trekken. Het hoogtepunt van deze helse terugtocht ligt bij de Berezina, waar maar één pontonbrug ligt, zodat men in het gedrang elkaar vertrapt, terwijl de kozakken alom afgedwaalde manschappen ombrengen. Uiteinde­lijk arriveert op 9 december 1812 een legertje van 20.000 overlevenden in Konings­bergen. Van de 15.000 Hollanders keren maar enkele honderden terug.

            Alle landen beseffen nu dat het keizerrijk kan wankelen. Napoleon slaagt er in  het voorjaar van 1813 in een nieuw groot leger bijeen te brengen. Pruisen en Zwe­den sluiten een verbond met Rusland, waaraan later ook Oostenrijk en Beieren deel­nemen. Op 16 oktober 1813 wordt Napoleon door dit verbond verpletterend versla­gen in de slag bij Leipzig. Ongeveer tegelijkertijd vernietigt Wellington de laatste Franse troepen in Spanje. Als Napoleon een vredesaanbod afslaat om Frankrijk te behouden binnen de natuurlijke grenzen van Rijn, Alpen en Pyreneeën, dringen de bondgenoten van alle kanten Frankrijk binnen en bezetten Parijs op 31 maart 1814. Op 5 april 1814 doet Napoleon afstand van de troon en krijgt, onder toekenning van een jaargeld en met behoud van de keizerstitel, het eiland Elba als woonplaats en soeverein territorium toegewezen.

            In de Republiek wint, na het wankelen van Frankrijk, het “oranje boven” weer sterk aan kracht. Als de Fransen vertrekken, nemen op 21 november 1813 Van Lim­burg Stirum, Van der Duin van Maasdam en Van Hogendorp het bewind in handen in afwachting van de prins van Oranje. Oranje is inmiddels uitgegroeid tot een nationaal symbool en op 30 november 1813 landt Willem Frederik in Scheveningen en neemt op 2 december 1813 bij proclamatie de titel van soeverein vorst aan. Op basis van de door van Hogendorp ontworpen nieuwe grondwet heeft Willem de leiding over leger en vloot, doet hij de buitenlandse betrekkingen en heeft hij het opperbestuur over geldmiddelen en koloniën. De wetgevende taak deelt hij met de Staten-Generaal, die gekozen wordt door de Provinciale Staten. Willem legt de eed op deze grondwet af en neemt leden van de ex-secretarie van Lodewijk Napoleon en ex-ambtenaren van de keizer in de regering op. Zonder de beslissing af te wachten van het Congres van Wenen, waar op 1 oktober 1814 de vergadering begonnen is over de verdeling van de landen, aanvaardt Willem de titel van Willem I, koning der Nederlanden en Groot Hertog van Luxemburg, dat als compensatie geldt voor het verloren geraakte Fulda. Op 9 juni 1815 wordt een en ander bekrachtigd door het Congres van Wenen.

            Als Napoleon in maart 1815 van Elba terugkeert en in juni 1815 alweer 170.000 man onder de wapenen heeft, voert Willem I het 70.000 man tellende leger van de Verenigde Nederlanden aan en houdt stand in Quatre Bras. In de slag bij Waterloo, waar de Engelsen onder Wellington en Willem I met zijn leger strijden, later nog aangevuld met troepen uit Pruisen, wordt Napoleon ten laatste male verslagen. Hij wordt tot deportatie naar St.Helena veroordeeld en op 28 juni 1815 wordt het ko­ningschap in Frankrijk hersteld.

            De Zuidelijke Nederlanden, eerst Spaans grondgebied, daarna Oostenrijks en Frans en nu dan Nederlands gebied, zien de toekomst met zorg tegemoet. Hun ge­schiedenis heeft zo’n ander verloop gehad. Het inwonersaantal staat op vier miljoen tegenover twee en een half miljoen in de noordelijke Nederlanden. De industrie draait steeds beter, terwijl het noorden belast is met enorme schulden. De algehele gods­dienstvrijheid, in de grondwet vastgelegd, ligt zwaar op de maag, omdat het zuiden met zijn overwegend katholieke geloof, bang is dat het protestantisme van het noor­den zal oprukken. Niettemin worden in september 1815 in Brussel feesten gevierd ter gelegenheid van de verbinding der Nederlanden.

 

 

Aan het eind van de achttiende eeuw verbetert de economische situatie van Breda een beetje. De landbouw bloeit op en er worden nieuwe buitenplaatsen aangelegd, zoals Bosdal, Burgst, Vrederust, Luchtenburg en Hondsdonk. In 1790 wordt het ge­hucht Beek geteisterd door een grote brand. Ginneken en Princenhage bouwen in 1792 een nieuw gemeentehuis. Bij de Franse aanval op de Republiek in 1792-1793 is Breda nauwelijks voorbereid en de vestingcommandant Van Bylandt geeft bijna zonder slag of stoot de vesting aan de Fransen over, waarna vanaf februari 1793 zes weken van bezetting volgen.Van Bylandt belandt door zijn daad voor de rest van zijn leven voor straf op slot Loevestein. In 1795 komt aan de stadhouderlijke macht van de Oranjes een einde. Conform de ideeën van de Franse revolutie wordt de adel op­geheven en heeft de Baronie van Breda geen status meer. Bestuurlijk worden stad en platteland gelijkwaardig. De katholieken gelden weer als gelijkberechtigde bur­gers, maar krijgen de Onze-Lieve-Vrouwekerk niet terug van de protestanten. Aan de ongelijkwaardige positie van Staats Brabant komt een einde per 1 januari 1796 met het toelaten van de provincie Noord Brabant. De voorbereiding daartoe vindt plaats tijdens een plechtige bijeenkomst in de Grote Kerk van Breda op 31 december 1795. Breda probeert uit de nieuwe ontwikkelingen een graantje mee te pikken door onder meer te dingen naar de positie van provinciehoofdstad en naar die van residentie van koning Lodewijk Napoleon, die in 1806 feestelijk in Breda wordt onthaald. Tever­geefs. In 1808 wordt de postkoetsroute van Antwerpen naar Moerdijk (Moerdijkse postbaan) geopend. Op 6 mei 1810 arriveert Napoleon, met zijn vrouw aartshertogin Marie-Louise op doorreis naar Den Bosch, in een met tien paarden bespannen koets, voor even in Breda. In het Departementaal Gerechtsgebouw op het Kasteelplein ( het huidige Justinus van Nassau pand) zal hij het conflict over de Onze-Lieve-Vrouwe­kerk beslechten. De katholieke geestelijken verschijnen hierbij zonder hun kerkelijke gewaden en ze ontvangen Napoleon koeltjes uit protest tegen zijn nieuwe huwelijk waarvoor hij van zijn eerste vrouw is gescheiden, voor katholieken een ongeoor­loofde daad. De protestantse geestelijkheid verschijnt wel in vol ornaat en betoont Napoleon alle égards, waarop hij de kerk aan de protestanten laat. In de periode 1810-1812 laat Napoleon nog wel een straatweg aanleggen van Hage ( Princen­hage) naar Zundert en krijgt Breda straatnaambordjes. Er volgt een stille tijd voor Breda, nu er geen vijand meer in het zuiden is. In december 1813 verlaat de Franse bezetter vreedzaam Breda ( maar plundert nog wel even Hage en Ginneken) en de verdediging komt in handen van Russische kozakken en Nederlanders, een unieke combinatie.

 

In Oosterhout wordt in de loop van de achttiende eeuw begonnen met het verharden van de belangrijke doorgang en toegangswegen naar Breda, Den Hout, Geertruiden­berg, Gilze en Rijen en Oosteind. De paardenkarren en diligences hadden met hun smalle wielen te veel last van de zandpaden, zeker toen het handelsver­keer toenam. Na de inval van de Fransen in 1795 ontwerpt de gekozen Nationale Vergadering een grondwet die in 1798 wordt aangenomen. Met die grond­wet komt een einde aan de schuilkerken en schuurkerken van de katholieken, die weer openlijk hun godsdienst kunnen belijden. Het gemeentebestuur van Oosterhout belegt in juni 1798 in het Vrijheidshuis een vergadering met vertegenwoordigers van de 5.500 katholieken en van de 300 protestanten over de teruggave van de St. Jan. De onderhandelingen duren meer dan tien jaar, omdat de partijen het niet eens wor­den over de schadevergoeding die de katholieken aan de protestanten moeten be­talen. In april 1809 bezoekt koning Lodewijk Napoleon Brabant en doet ook Ooster­hout aan. Bij die gelegenheid verleent hij Oosterhout stadsrechten. Bovendien luistert hij naar de wensen van de katholieken en een week later verschijnt zijn besluit dat de St. Janskerk aan de katholieken moet worden teruggegeven onder betaling van ze­venduizend gulden aan de protestanten. Lodewijk Napoleon geeft aan de protestan­ten veertienduizend gulden voor de bouw van de nieuwe gereformeerde kerk, die in 1810 aan de Laan ( “het laantje van de dominee”) wordt gebouwd. In januari 1810 wordt voor het eerst sinds 1648 weer een katholieke eredienst in de St. Jan gehou­den.

 Naast het feit dat de grenzen tussen de gewesten verdwijnen, er één wet geldt voor alle onderdanen en de maten en gewichten worden gestandaardiseerd tot het deci­male stelsel van de kilo en de meter, geldt ook voor Oosterhout dat vanaf 1810 veel meer wordt geregistreerd, waarvan de Burgerlijke Stand en het Kadaster de meest sprekende voorbeelden zijn. Het voortbestaan van de beschouwende orden in de kloosters wordt na de Franse Revolutie alleen toegestaan als de religieuzen zich met onderwijs of verpleging bezig houden. De Norbertinessen van St. Catharinadal on­derkennen dit en richten daarom in 1811 een schooltje op voor onderwijs aan arme kinderen. Dank zij de goede registraties vanaf 1810 weten we dat Oosterhout in 1815 een inwonersaantal heeft van 6315 personen, die in 965 huizen wonen, verdeeld in 20 grote boerderijen, 300 kleine boerderijen, 250 keuter of arbeiderswoningen en 395 overige woningen van notabelen, ambachtslui en winkeliers.

Zowel onze voorvader Embrecht als veel van zijn kinderen en kleinkinderen wonen in de buurt van of aan de Groenendijkse haven. Daarom een stukje geschiedenis.

Rond 1600 ligt er tussen Raamsdonk, Oosterhout, Oosteind en ’s Gravenmoer een groot binnenmeer, dat na die tijd geleidelijk wordt ingepolderd tot de Willemspolder. In het rampjaar 1672 wordt Dongen geplunderd en platgebrand. Voor de wederop­bouw is veel bouwmateriaal nodig en ontstaat de behoefte aan een haven. Die wordt vanaf 1676 aangelegd, ondanks protesten van Oosterhout en bestaat uit een twee en een halve kilometer lang kanaal van de Donge naar Groenendijk, een wijk van Oos­teind. Via deze Groenendijkse haven en de Donge worden turf en land­bouwpro­ducten verscheept naar an­dere delen van het land. De oudere broer van Embrecht Weterings, namelijk Jan Wil­lem, baat hier tussen 1810 en 1846 een tapperij uit.  Het be­lang van de haven is voor Dongen steeds groter geweest dan voor Oosterhout, tot welke gemeente Groenendijk en Oosteind steeds hebben behoord. De bloeitijd van de Groenendijkse haven ligt tussen 1872 en 1902 door de aanvoer van bieten en steenkool naar de daar liggende suikerfabriek. Suiker, pulp en schuimaarde worden per schip weer afgevoerd. Door de komst van de stoomtram in 1881 en het sluiten van de suikerfabriek in 1902 verdwijnt de bedrijvigheid. Boven­dien slibt de haven langzaam maar zeker dicht. In 1981 wordt de laatste watergang van de Groenendijkse haven gedempt. Het gemaal dat aan de kop van de haven lag, is ter plaatse nog steeds te zien.

 

Onze volgende voorvader Embrecht Weterings wordt geboren op 29 september 1782 in de boerderij van zijn ouders te Klein Dongen. Hij groeit daar op en leert er het vak. Op 28 november 1813 treedt hij in Oosterhout in het huwelijk met Hendrika Nelo, ge­boren op 18 februari 1790 te Oosterhout. Conform het bepaalde in hoofdstuk VI van de Code Napoleon die dan van kracht is, dient hij ook een wettelijk huwelijk te sluiten en niet zoals voordien alleen voor de kerk. De handgeschreven trouwakte van 28 no­vember 1813 is, zoals in de Franse tijd gebruikelijk, in het Frans opgesteld. Het spreekt voor zich dat Em-brecht en Hendrika na het protocol in het Vrijheidshuis in de weer katholieke St. Jan voor de kerk zijn getrouwd. Hoewel Embrecht staat ingeschreven onder de naam Weterings, die naam ook gebruikt wordt in de trouwakte en in de geboorteaktes van zijn kinderen, schrijft Embrecht zijn naam met een dubbele e, waardoor zijn kinderen dat later overnemen. Mogelijk is Embrecht misleid door het feit dat in die tijd een klinkende e werd ge­schreven met dubbel e. Embrecht en Hendrika gaan na hun huwelijk wonen in Oosteind, rijk aan landbouwgrond en boerderijen en vlak bij de Groenendijkse haven, grenzend aan het ge­boortedorp Klein Dongen. Ze verdienen de kost met hun boer­derij. Samen krijgen ze de volgende kinderen, die allen als Weterings zijn ingeschre­ven in de Burgerlijke Stand, maar die zich later Weeterings noemen:

1.       Wilhelmina (Meintje) Weeterings, geboren op 12 november 1814 te Ooster­hout. Ze trouwt op 19 mei 1859 te Oosterhout met Antonie Raas­sen, geboren op 30 september 1805 te Dongen. Ze wonen bij broer Cor­nelis en blijven kinderloos. Antonie overlijdt op 8 december 1887 te Oos­terhout en Meintje op 7 maart 1905 eveneens te Oosterhout.

2.       Willem Weeterings, geboren op 13 september 1816 te Oosterhout, onze vol­gende voorvader.

3.       Helena Weeterings, geboren op 12 september 1819 te Oosterhout. Ze trouwt op 30 april 1852 te Raamsdonk met Johannes Jansen, geboren rond 1818 te Dongen en ze gaan wonen in Dongen, alwaar Helena over­lijdt op 14 mei 1894

4.       Cornelis Weeterings, geboren op 5 augustus 1821 te Oosterhout. Hij blijft wonen in het ouderlijk huis en zet het boerenbedrijf van zijn ouders voort, te samen met zijn oudste zus Meintje en haar man en met zijn jongere zus Cornelia. Hij blijft ongehuwd en overlijdt op 2 november 1902 te Ooster­hout.

5.       Cornelia Weeterings, geboren op 2 maart 1823 te Oosterhout. Ze blijft ook wonen in het ouderlijk huis bij haar broer Cornelis en haar zus Meintje met haar man en blijft ongehuwd. Zij overlijdt op 15 december 1906 te Ooster­hout.

6.       Johanna Weeterings, geboren op 10 juli 1825 te Oosterhout. Ze trouwt op 28 februari 1867 te Oosterhout met Arnoldus van Nunen, geboren rond 1821 te Dussen, klompenmaker van beroep, weduwnaar van Johanna Heij­mans, met wie hij op 27 april 1854 te Dussen in het huwelijk trad, maar die al jong overleed. Johanna en Arnoldus krijgen samen één kind. Jo­hanna overlijdt op 27 oktober 1891 te Dussen.

7.       Pieter Weeterings, geboren op 21 januari 1829 te Oosterhout. Hij trouwt op 9 februari 1854 te Oosterhout met Margaretha Jacobs, geboren op 18 april 1828 te Oosterhout. Ze vestigen zich als landbouwer aan de Groenendijk A 24 en krijgen samen de volgende kinderen, die allen als Weterings in de Burgerlijke Stand worden ingeschreven en die naam ook blijven dragen:

a.      Pieter Weterings, geboren op 30 oktober 1854 te Oosterhout. Hij trouwt op 3 mei 1888 te Oosterhout met Hendrica van Bavel, gebo­ren op 17 februari 1862 te Oosterhout. Ze gaan wonen aan de St. Vincentiusstraat 76 te Oosterhout en krijgen daar samen zeven kin­deren, drie zonen en vier dochters. Pieter overlijdt op 16 januari 1930 te Oosterhout, gevolgd door zijn vrouw op 27 september 1955.

b.      Embregt Weterings, geboren op 15 januari 1857 te Oosterhout. Hij vertrekt in 1893 naar Vught voor opname in het psychiatrisch ziekenhuis Voorburg, waar hij de rest van zijn leven blijft. Hij overlijdt op 8 september  1916 in Voorburg te Vught. Hij bleef ongehuwd.

c.      Hendrica Weterings, geboren op 7 februari 1859 te Oosterhout. Ze trouwt op 6 februari 1890 te Oosterhout met Cornelis Trommelen, schoenmaker, geboren op 13 maart 1851 te Oosterhout en daar overleden op 27 januari 1927.  Hendrica overlijdt te Oosterhout op 9 augustus 1951.

d.      Clasina Weterings, geboren op 22 december 1860 te Oosterhout. Ze overlijdt daar op 31 januari 1861.

e.      Johannes Weterings, geboren op 18 oktober 1862 te Oosterhout. Hij overlijdt daar op 10 januari 1873.

f.        Constantinus Weterings, geboren op 1 mei 1864 te Oosterhout. Hij trouwt op 5 mei 1894 te Oosterhout met Maria van der Maade, ge­boren op 15 november 1859 te Oosterhout en ze vestigen zich als landbouwer aan de Groenendijk A 8. Ze krijgen twee zonen en drie dochters. Constantinus overlijdt op 17 april 1930 te Oosterhout en zijn vrouw op 12 oktober 1944, eveneens te Oosterhout.

g.      Cornelis Weterings, geboren op 1 april 1867 te Oosterhout. Hij trouwt op 6 november 1902 te Raamsdonk met Catharina Cornelia Sneyers, geboren op 31 augustus 1876 te Raamsdonk en ze vesti­gen zich aan de Groenendijk 29, waar hij als koopman de kost ver­dient. Ze krijgen twee zonen en drie dochters. Catharina overlijdt op 30 juni 1933 te Oosterhout, gevolgd door Cornelis op 14 december 1941, ook te Oosterhout.

h.      Arnoldus Weterings, geboren op 15 april 1870 te Oosterhout. Hij trouwt op 20 september 1894 te Oosterhout met Hendrika Eelants, geboren op 23 augustus 1869 te Oosterhout en ze gaan wonen aan de Groenendijk A 24, waar hij als leerlooier werkt. Later verhuizen ze naar de Molenstraat G 60 in Oosterhout en op 13 december 1904 naar Breda. Ze krijgen zes zonen waarvan er vier binnen een jaar overlijden en drie dochters. Na een tussenstop in Tilburg en Oss vestigt het gezin zich per 27 mei 1922 in ’s Hertogenbosch, waar ze op vier verschillende adressen wonen en waar Arnoldus op 3 april 1952 overlijdt.

 

             Pieter overlijdt op 3 oktober 1901 te Oosterhout en zijn vrouw Mar­garetha op 30 mei 1904 eveneens te Oosterhout

 

Embrecht overlijdt op 4 april 1855 te Oosterhout en zijn vrouw Hendrika op 8 januari 1859, ook te Oosterhout.

Stamboomgegevens:

I.                     Adriaen, geboren circa 1400

II.                   Merten Adriaen, geboren circa 1435

III.                  Adriaen Merten Adriaens, geboren te Made rond 1470 en gestorven tus­sen juni 1535 en januari 1537 te Oosterhout

IV.               Peter Adriaen Mertens, geboren rond 1500 te Oosterhout en aldaar gestor­ven in 1561

V.                 Jan Peter Adriaen Martens, geboren in 1536 of iets eerder in Oosterhout en daar gestorven tussen 25 maart en 6 mei 1591

VI.               Seben Jans Watrings, geboren in 1583 te Oosterhout en daar gestorven op 18 februari 1629

VII.              Denis Sebrecht Weterinx, geboren op 28 januari 1623 te Oosterhout en daar gestorven in februari 1696

VIII.            Sebrecht Denis Weyteringhs, geboren op 6 augustus 1653 te Oosterhout en daar gestorven op 22 november 1728

IX.               Jan Sebrecht Weiteringhs, geboren op 9 mei 1688 te Oosterhout en over­leden te Klein Dongen op 25 april 1745

X.                 Willem Jan Weterings, geboren op 30 oktober 1722 te Klein Dongen en daar overleden op 12 juli 1795

XI.               Embrecht Weterings, geboren op 29 september 1782 te Klein Dongen en overleden te Oosterhout op 4 april 1855

 

Rijen, 22 oktober 2004

Piet Weterings

2005(C) Marcel Weeterings, all rights reserved.