Websiteversie FAMILIE WETERINGS

Hoofdstuk X

 

 

W

illem I is in 1815 vast besloten een goede koning te zijn, zowel voor zijn noordelijke als zuidelijke onderdanen. Niettemin ontstaan er al meteen problemen, omdat de zuidelijken de godsdienstvrijheid in de grondwet - door het Congres van Wenen voorgeschreven – van de hand wijzen, bang als ze zijn dat het protestantisme zal oprukken in het katholieke zuiden. Ook het ontbreken van ministeriële verantwoordelijkheid schrikt hen af, omdat de koning daardoor teveel macht in handen heeft. Willem I is daardoor gedwongen een balancerende politiek te voeren.

            De Eerste Kamer van de Nederlanden bestaat uit adellijke heren die door de koning worden benoemd. Willem laat degenen die vóór 1795 tot de adel behoorden, weer een adelsbrief halen om zijn keus te verruimen. De Tweede Kamer telt 55 noordelijke Nederlanders en 55 zuidelijke, gekozen door de Provinciale Staten, die op hun beurt gekozen zijn door de inwoners die een bepaald (hoog) bedrag aan belasting betalen. Veel leden van de Tweede Kamer zijn ambtenaren die hun baantje liever niet verliezen, zodat een krachtige oppositie tegen het regeringsbeleid achterwege blijft. De acht ministers, die geen verantwoording verschuldigd zijn tegenover de Eerste en Tweede Kamer, voeren in feite uit wat de koning beveelt. Met Koninklijke Besluiten die buiten de Staten-Generaal omgaan, kan Willem zijn gang gaan.

            Terwijl in Engeland de industriële revolutie is losgebarsten door de opkomst van de stoommachine, waardoor grote bedrijven ontstaan met veel werkkrachten, staat de tijd in de noordelijke Nederlanden stil. Daar wordt het economische leven beheerst door kleine bedrijven. In de zuidelijke Nederlanden gaat het beter, omdat de staalindustrie in Wallonië opbloeit en Antwerpen, nu de Schelde eindelijk weer open is, uitgroeit tot een belangrijke handelsstad. De eigenaars van de grote bedrijven hier moderniseren door hun winsten in het bedrijf te steken, iets wat in het noorden niet gebeurt. Engeland overspoelt Europa na de val van Napoleon met zijn producten, derhalve ook het Koninkrijk der Nederlanden, wat economische neergang en grote werkloosheid tot gevolg heeft. Een belangrijk deel van de bevolking leeft daardoor in totale armoede. In zijn strijd tegen die armoede laat Willem een Maatschappij van Weldadigheid oprichten. Generaal van den Bosch wil in het kader daarvan armen in Drenthe plaatsen om ze daar een boerenbedrijf te laten beginnen. Hij richt daartoe armenkolonies op en een weeshuis waar kinderen uit heel het land naar toe worden gestuurd. Omdat de armen niet naar Drenthe willen, worden landlopers en paupers naar de armenkolonies gestuurd. Hoewel geldelijk gesteund door de koning die er bovendien verharde wegen laat aanleggen om de dorpen te ontsluiten, resulteert het hele project in een soort strafkampen, waar 1600 bedelaars, 1800 wezen en 3600 armen zo’n 2700 hectare land in cultuur brengen.

            Willem I, van nature een groot zakenman en bekwaam financier, probeert het zakenleven weer op gang te krijgen. Hij laat het Noord-Hollands kanaal van Den Helder naar Amsterdam graven, het kanaal Terneuzen-Gent, het kanaal Brussel-Charleroi, het Moezelkanaal en het kanaal van Luik. Willem wil welvaart brengen aan al zijn onderdanen. Na de oprichting van de Nederlandse Bank in 1814 richt hij in 1824 de Nederlandse Handelmaatschappij op met het doel producten uit Indië te halen en producten van hier daar naartoe te brengen.

            Ondanks Willems goede bedoelingen vlot de hereniging van het noordelijke en het zuidelijke deel van de Nederlanden niet. De vier miljoen zuidelijken zijn in de meerderheid tegenover de twee en een half miljoen noordelijken, maar de openbare functies zijn vooral voor de laatste. Willem voert de Nederlandse taal in Vlaanderen verplicht in, wat toch tot protesten leidt al was het maar om tegen de koning in te gaan. De economische maatregelen van Willem zijn gunstig voor het noorden, maar niet goed voor het zuiden. Als generaal Louis de Potter een scheiding tussen noord en zuid eist en twee landen onder één koning, wordt hij gevangen gezet en voor acht jaar verbannen. Ook Willems beleid om de katholieke kleine seminaries te sluiten en in de plaats daarvan andere scholen op te richten waarop hij wél invloed heeft, valt slecht.

            Opgestookt door een revolutie in juli 1830 in Frankrijk waar Karel X van de troon is gejaagd en wordt opgevolgd door de burgerkoning Louis Philippe, stormen op 25 augustus 1830 jongeren die de opera La Muette de Portici (over het verzet van Napels tegen de Spaanse onderdrukkers) hebben gezien, naar het gebouw van de koningsgezinde krant Le National om daar de ruiten in te gooien. Het ministerie van Justitie wordt geplunderd en in brand gestoken en de jongeren pogen de magazijnen van de wapenhandelaars open te breken. Een vlag met een rode, gele en zwarte strook (de kleuren van het oude Brabant) wordt in elkaar gezet en boven de ingang van het raadhuis van Brussel opgehangen. Op 30 augustus 1830 reizen afgezanten uit Brussel, Luik en andere plaatsen met verzoekschriften naar Den Haag. Willem I wil evenwel niet praten zolang het geweld voortduurt en stuurt zijn zonen Willem en Frederik met het leger naar het zuiden. Omdat Willem I de eigenlijk simpele verlangens uit het zuiden om eerlijke toepassing van de grondwet en verantwoordelijkheid van de ministers aan de Staten-Generaal niet inwilligt, escaleert de opstand tot een eis vanuit Brussel tot scheiding van noord en zuid. Als Willem daarmee op 5 september 1830 had ingestemd, had hij zeer waarschijnlijk koning over de zuidelijken kunnen blijven, maar hij weigert halsstarrig. De zuidelijke kranten roepen daarop het volk op een nieuw vaderland, België, te maken en al gauw marcheren overal bewapende vrijwilligers. Prins Frederik krijgt het opperbevel over het leger dat naar Brussel trekt, waar arbeiders en studenten achter de barricades kruipen. Op 23 september 1830 bereikt Frederik het paleis te Brussel. Bij de Vlaamse en Leuvense Poort wordt dagenlang gevochten en vrijwilligers stromen toe via een derde poort. Charles Rogier van de Reunion Centrale brengt orde in de losse troepen en Louis de Potter keert terug uit zijn ballingschap in Frankrijk. Op 26 september 1830 wordt een voorlopige nieuwe regering voor België, waarin Rogier en de Potter, uitgeroepen. Prins Frederik trekt zich terug en telt 700 gesneuvelde soldaten en 2000 gewonden. Op 4 oktober 1830 roept die voorlopige regering de onafhankelijkheid van België uit. Het voorlopig bewind stelt een grondwet op met daarin opgenomen de onschendbaarheid van de koning, de ministeriële verantwoordelijkheid aan het parlement en het recht van de kamerleden om zich over de begroting uit te spreken. Deze grondwet zal later voor verschillende Europese landen model staan!

            Kroonprins Willem bezoekt Antwerpen om te redden wat er te redden valt en hij biedt zich zelfs aan als koning van België, wat natuurlijk door het zuiden niet wordt aanvaard en door het noorden kwalijk wordt genomen, zodat de kroonprins zich gedwongen ziet naar Londen te vertrekken. De mogendheden zullen een beslissing moeten nemen over de scheiding in Nederland en België. Na talloze kandidaten voor het koningschap over België te hebben afgewezen, valt de keus van de gezanten die in Londen bijeen zijn op Leopold van Saksen-Coburg, de weduwnaar van prinses Charlotte, die kroonprinses van Engeland was. Op 21 juli 1831 wordt hij als koning Leopold I van België op het Koningsplein in Brussel ingehuldigd. Om de mogendheden te bewijzen dat het hem ernst is met zijn voorwaarden voor de scheiding, trekt Willem I op 12 juli 1831 met zijn leger België in en verslaat bij Hasselt en Leuven het samengeraapte leger van de Belgen. Als een Frans leger de grens oversteekt, trekt Willem zijn leger terug in Brabant, omdat niemand een Europese oorlog wil. Jarenlang slepen de debatten over de verdeling der Nederlanden en de verdeling van de staatsschuld zich voort, want Willem blijft weigeren de voorwaarden te tekenen. Als prins Albert, de zoon van koning Leopold, met koningin Victoria van Engeland trouwt, krijgt België ook Engelse steun. Onder druk van de Tweede Kamer en het volk dat de oorlogslasten van het parate leger draagt, zet Willem eindelijk op 19 april 1839 zijn handtekening onder het verdrag waarmee Nederland en België aparte staten zijn. Willem blijft Groothertog van een gehalveerd Luxemburg en hertog van het grootste deel van Limburg.

            In de Nederlandse grondwet van juli 1839 wordt de koninklijke macht beperkt en zijn de ministers verantwoording verschuldigd, een politiek echec voor Willem I. Daarnaast is Willem, na de dood van zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen, verliefd geworden op gravin Henriëtte d’Oultremont, een Belgische en ook nog katholiek, met wie hij wil trouwen. Omdat het hypocriete Nederland zijn voornemen niet accepteert, doet Willem op 7 oktober 1840 op paleis Het Loo afstand van de troon en vertrekt naar Berlijn om daar op 16 februari 1841 in stilte te trouwen.

            Willem Frederik George Lodewijk van Oranje Nassau (1792-1849), oudste zoon van Willem I, volgt zijn vader als koning Willem II op. In februari 1816 is hij in het huwelijk ge­treden met Anna Paulowna, zus van tsaar Alexander I. Hij is een beminnelijk, goedhartig mens, maar mist de visie en kracht van zijn vader. Zijn ondervoede volk leeft onder er­barmelijke omstandigheden. Epidemieën maken tienduizen­den slachtoffers. Tering is een nationale kwaal, 20% van de zuigelingen sterft binnen een jaar en de helft van de jongens wordt geen 35 jaar. De kloof met de rijken is onoverbrugbaar en bedelarij bestaat alom.

            Na een staatslening voor 127 miljoen gulden door minister van Financiën van Hall kan Nederland voort ploeteren. Er gaan stemmen op om de arbeidersmassa te beschaven door onderricht. In 1845-1846 leven een half miljoen mensen van de bedeling, wat plunderingen tot gevolg heeft. De geschrokken regering zoekt daarop plannen voor werkverschaffing. Willem II sluit met de paus een concordaat, waardoor de katholieken in Brabant en Limburg bisschoppen kunnen krijgen. Deze actie van Willem vloeit ongetwijfeld voort uit zijn vriendschappelijke banden  met pastoor Johannes Zwijsen uit Tilburg.

            In 1848 treedt de Franse koning Louis Philippe af. De Franse liberalen, gesteund door de volksmassa, jagen de conservatieven uit de regering. Duitsland volgt de liberale gedachte en Nederland heeft zijn Damoproer die evenwel met wapengeweld wordt onderdrukt. Willem II, tot dan erg conservatief, schrikt er van en staat dan wél open voor veranderingen. Jan Rudolf Thorbecke (1796-1872), hoogleraar rechten in Leiden, wiens ontwerpgrondwet van 1844 werd verworpen, gaat opnieuw aan de slag. Zijn inspanningen leiden tot de grondwet van 3 november 1848, een bouwwerk van wetten en bepalingen waarop de Nederlandse staat nog heden ten dage grotendeels rust. Trapsgewijze verkiezingen vervallen, het kiesrecht zal geleidelijk worden uitgebreid. De ministers zijn verantwoording verschuldigd aan de Kamer, die wetsvoorstellen kan wijzigen of aanvullen. Voortaan is er vrijheid van vereniging en vergadering, van onderwijs en godsdienst. Bij de verkiezingen winnen de liberalen met een meerderheid. Willem II trekt zich vermoeid weer terug bij zijn vriend pastoor Zwijsen in Tilburg en sterft daar op 17 maart 1849.

            Alexander Paul Frederik Lodewijk van Oranje Nassau (1817-1890), zoon van Willem II en Anna Paulowna, in 1839 gehuwd met zijn nicht Sophia Frederika Mathilde van Württemberger, (1818-1877) volgt zijn vader als koning Willem III op. Tot ieders opluchting aanvaardt ook hij de nieuwe grondwet van 1848 en het kabinet Thorbecke kan in november 1849 de principes van de grondwet uitwerken met de Provinciale en Gemeentewet en wetten voor scheepvaart, belasting en postwezen. De eerste postzegels worden naar Engels voorbeeld op brieven geplakt. Het politieke leven ontwikkelt zich rond de liberaal Thorbecke, de christelijke Groen van Prinsterer en de behoudende slimme advocaat van Hall. In de periode 1850-1870 komt er, geïnspireerd door de wereldtentoonstelling in Londen, weer leven in nijverheid, handel, transport en bankwezen. De drooggemalen Haarlemmermeer brengt 18.000 hectare vruchtbare grond op. Er komen naast zeilschepen ook stoomboten. De staat bouwt spoorwegen, kanalen en bruggen. Twente moderniseert de textielindustrie en in de veenkolonies komen aardappelmeelfabrieken. In 1853 wordt de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland weer hersteld. Florence Nightingale is in de Krimoorlog van 1853-1855 een lichtend voorbeeld voor de verpleging. In plaats van de hoeren, dievegges en paupers die tot dan als verpleegsters werken, komen er nu ook nette dames. Met de Wet  op het Lager Onderwijs van 1857 worden de openbare scholen door de staat betaald. De bijzondere scholen (katholiek, protestant) moeten de ouders zelf betalen. In 1865 rijdt Charles Boissevain, de latere hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad, op een velocipède uit Londen door Rotterdam en de geschokte omstanders gooien koolstronken naar hem. Niettemin schaffen steeds meer welgestelden daarna zo’n velo aan. De nieuwe tijden komen er aan.

 

Omdat de vestinglinie in 1815 direct ten noorden van de Franse grens wordt gelegd, komt Breda in het Koninkrijk der Nederlanden veilig in de tweede lijn te liggen. De Oranjes krijgen in 1816 hun in de Franse tijd geconfisqueerde eigendommen terug, dus het kasteel van Breda behoort vanaf dan weer tot het erfgoed van Willem I. De Fransen en later de Pruisen hebben het kasteel gebruikt voor krijgsgevangenen en later als hospitaal, welke laatste functie het nadien ook behoudt tot 1826. Bij Ko­ninklijk Besluit van 29 mei 1826 sluit Willem de in 1813 geopende Artillerie en Genie­school in Delft en richt de Koninklijke Militaire Academie op, de eerste wetenschap­pelijke allround officiersopleiding in Europa. Daartoe stelt Willem zijn kasteel in Breda ter beschikking, ingegeven door de centrale ligging in het koninkrijk, maar waar­schijnlijk ook door de erbarmelijke staat waarin zijn kasteel, door graaf Hendrik III tot een renaissancepaleis verbouwd, op dat moment verkeert. In 1826 slaan de slopers de resterende pracht en praal in puin. De laat­ste toren wordt neergehaald, het grote open trapportaal gaat tegen de grond, de open Egmondgalerij wordt dichtgemetseld, de kasteelkapel van René van Châlons wordt verwijderd, de spitse hoektorentjes gaan er af, de rijk gedecoreerde dakkapellen moeten wijken en de binnengracht wordt ge­dempt. Bovenop het gebouw komt een slaapverdieping voor de cadetten die ieder een ijzeren brits, een met paardenharen gevuld matras, een tinnen mok, een was­kom en een piespot krij­gen. Op 20 november 1828 vindt de opening plaats, maar in 1830 ver­laten de cadetten uit het zuidelijk deel der Neder­landen het gebouw al weer door de afschei­dingseisen van het latere België. De Koninklijke Militaire Academie blijft daarop ge­sloten tot 1836, het jaar waarin gouverneur H.Seelig en commandant I.Delprat, beide wetenschappelijk en militair hoog getalenteerd, het onderricht hervatten en opstuwen tot een internationaal niveau.

            In 1819 richten enkele vermogende notabelen het Ignatiusziekenhuis op dat vier jaar later aan de Haagdijk wordt geopend. Op zijn landgoed Burgst begint baron Nahuys in 1823 de eerste systematische temperatuurmetingen in de Baronie. In 1827 wordt de weg Breda -Tilburg bestraat. Een jaar later verliest de haven zijn getijdenwerking door de afsluiting van de Dintel. In 1830 wordt een leger van 30.000 man in Noord Brabant gelegerd in verband met de opstandige plannen van België. Een groot legerkamp verschijnt op de Molenschotse heide en Breda is het hoofdkwartier van kroonprins Willem die in de Catharinastraat 93 resideert. In 1839 herkrijgt Breda door de definitieve afscheiding van Nederland en België zijn status als vestingstad. In 1842 worden daartoe aan de westzijde van de Haagpoort aan de weg naar Antwerpen nog twee bakstenen lunetten met bomvrije kazematten gebouwd. Breda heeft dan 12.000 inwoners.

            In 1852 krijgt Breda als vijfde stad in Nederland een telegraafverbinding. Een jaar later wordt Breda een zelfstandig bisdom met mgr. J. van Hooydonk als eerste bisschop, woonachtig op het grootseminarie in Hoeven. In 1804 bouwde Richard Treithik uit Cornwall zijn Penydarran tramwegmachine. Deze pionierslocomotief trok op 21 februari 1804 tien ton ijzer en zeventig personen met een snelheid van zeven kilometer per uur over een afstand van bijna vijftien kilometer op de kracht van de door James Watt in 1799 uitgevonden stoommachine. Richard’s uitvinding werd beschouwd als een aardigheidje en het duurde tot 1825 voor Stephenson’s locomotion nummer 1 de inleiding vormde voor transport per stoomtrein over spoorwegen. In 1855 wordt op particulier initiatief de spoorlijn Breda – Roosendaal in gebruik genomen. Een houten station verrijst aan de latere Etnastraat. Het gehucht Beek krijgt een jaar later een station. Als de spoorlijn Breda – Tilburg in 1863 open gaat, komt het station op het huidige Stationsplein. Vandaar uit ook wordt in 1866 de spoorlijn naar Moerdijk in gebruik genomen, waarmee Breda klaar is voor de toekomst. De spoorlijnen zullen in onze stam een belangrijke rol spelen, omdat diverse familieleden hun boterham in dienst van de spoorwegen zullen verdienen.

            Dank zij de inspanningen van de artsen Levy Ali Cohen en Sarphati wordt duidelijk dat vuil en afval broedplaatsen zijn voor ziektekiemen. Ze dringen dan ook sterk aan op de aanleg van riolering en een geregelde vuilafvoer. In 1863 begint Breda met de aanleg van stadsriolering, wat niet verhindert dat een pokkenepidemie in 1864 500 doden eist en dat in 1866 een zware cholera-epidemie volgt. Het zal Breda niet remmen in zijn uitbreidingsplannen.

 

De weg die Napoleon liet aanleggen van Parijs naar Amsterdam loopt dwars door Oosterhout, via de Bredaseweg naar de Heuvel en via de Markt en de Leysenhoek richting Raamsdonksveer. De meeste wegen, vooral binnen de bebouwde kom, zijn onverhard. Het zal nog tot 1850 duren eer de verdere verharding van de wegen wordt aangepakt. Tot dan wordt volstaan met het – twee tot twaalf keer per jaar – slechten van de karrensporen.

            Oosterhout is een tamelijk arm provinciestadje. De Oosterhouters verdienen de kost met landbouw en veeteelt of als zelfstandig gevestigd ambachtsman. Daar­naast zijn er nog huisknechten, dienstbodes, koetsiers en naaisters. De rest is werk­man, in die tijd een synoniem voor een arm mens. Aangezien er geen sociale wetten zijn, moet ’s zomers ook de kost verdiend worden voor de winter. Een vroege of strenge winter of een misoogst kan dus voor de nodige geldproblemen zorgen. Men is dan aangewezen op de bedeling van de diaconie van de hervormde kerk, het bur­gerlijk armenbestuur of de parochiële armbesturen van Oosterhout, Den Hout, Dorst en Oosteind. In die besturen zitten de notabelen die vaak ook werkgever zijn. Rond 1848 zijn er 308 kleine bedrijfjes, waarvan in 237 gevallen alleen de patroon, soms geholpen door zijn vrouw, werkzaam is. De pottenbakkerijen, allemaal familiebedrijf­jes, soms al eeuwen lang, die voornamelijk gebruiksaardewerk maken, zijn dan nog de grootste werkgevers met tussen de vier en negen man personeel. De ambachtslui hebben jongens tussen de twaalf en zestien jaar in dienst om het vak te leren. Ze gebruiken uitsluitend handgereedschap, dus nog geen enkele machine. De agrari­sche producten zijn voor een groot deel voor de export. Boter naar Engeland, hooi naar Schot­land en vee naar België. Het transport gaat via de haven aan de Havenweg en de Groenendijkse haven. Vanaf 1861 bestaat de hooipers, waardoor meer hooi de boot in kan. Na het openen van het spoorwegstation in Breda in 1863 ontstaat er ook een geregelde ver­voersdienst naar dat station om de pro­ducten per spoor te vervoeren.

            De eerste vier fabrieken in Oosterhout maken sigaren, waaronder een fabriek van W.A. Fick die sinds 1839 een handel in koloniale waren drijft, later in tabak en sigaren handelt en nog later een koffiebranderij en theepakkerij opzet. In 1859 komt er een gasfabriek, in de eerste jaren vooral om straten en huizen te verlichten. De eerste stoommachines verschijnen in 1869 in de twee suikerfabrieken, een in de Statendam en een aan de Groenendijk. Deze laatste fabrieken zorgen voor een aanvullende bron van inkomsten in de winter, waardoor minder een beroep op de bedeling nodig is. In 1870 komt de industrialisatie in Oosterhout goed op gang, onder andere door de boterhandelaar Verschure – sinds 1833 – die de in 1870 in Frankrijk uitgevonden margarine gaat produceren.

            In 1834 komen de zusters Penitenten-Recollectinen in Oosterhout en stichten een gasthuis en ziekenhuis in het huis van W.A. Fick aan de latere Gasthuisstraat. Het brandt in 1875 af, waarna het St. Josefgesticht aan de Leysenhoek wordt gebouwd. In 1836 wordt in opdracht van A.K. Beljaars uit Hooge Zwaluwe korenmolen de Hoop gebouwd op de weg naar Den Hout. In 1839 wordt het Vrijheidshuis grondig verbouwd en vergroot en zal tot 1940 gemeentehuis blijven. Vanaf 1880 zullen nog een aantal kerken verrijzen, wordt de Sint Jan fors uitgebreid, komt er een broederklooster en doen de Benedictinessen en Benedictijnen hun intrede in Oosterhout. Het is duidelijk dat de stad gaat groeien en de rooms-katholieke kerk steeds meer zal bloeien. In 1860 heeft Oosterhout  8.793 inwoners in 1394 huizen.

 

Tot de zojuist genoemde inwoners behoort onze volgende voorvader Willem Weterings, zoals hij staat ingeschreven in de burgerlijke stand van de gemeente Oosterhout, of Weeterings, zoals hij zelf soms zijn naam schrijft en daardoor ook zo is opgenomen in het register van de burgerlijke bevolking. Hij is geboren op 13 september 1816 te Oosterhout en groeit op in het stadsdeel Oosteind. Later leert hij Hendrica van Boxtel kennen, geboren op 9 januari 1826 te Tilburg, maar op latere leeftijd verhuisd naar Dongen, waar zij op 13 oktober 1849 als ongehuwde moeder bevalt van een dochter. Op 19 februari 1852 trouwen Willem en Hendrica te Dongen en ze trekken in bij de vader en moeder van Willem. De dochter van Hendrica wordt door Willem gewettigd, waardoor de volgende kinderen op hun beider naam staan:

1.         Maria Weeterings, geboren op 13 oktober 1849 te Dongen en overleden op 11 maart 1884 te Oosterhout. Ze trouwt op 31 juli 1879 te Oosterhout met Arnoldus van Gool, geboren op 27 december 1847 te Loon op Zand. In de officiële huwelijksakte wordt de leeftijd van Maria met drie jaar verjongd, waarschijnlijk om haar voorechtelijke status te verbloemen. Ze wonen aan de Groenendijk  A 54 en krijgen daar de volgende kinderen:

a.      Hubertus van Gool, geboren op 13 juni 1879 te Oosterhout, een voorechtelijk kind.

b.      Christina van Gool, geboren op 24 november 1880 te Oosterhout.

c.      Henrica van Gool, geboren op 18 maart 1882 te Oosterhout.

d.      Maria van Gool, geboren op 5 maart 1884 te Oosterhout en daar overleden op 27 maart 1884.

 Maria Weeterings overlijdt in het kraambed, zes dagen na de geboorte van haar dochter. Rond 1889 hertrouwt Arnoldus met Cornelia van der Sanden, geboren op 10 november 1861 te Oosterhout. Zij krijgen de volgende kinderen:

     e.   Johannes Hubertus van Gool, geboren op 19 december 1890.

f.         Maria van Gool, geboren op 7 september 1891 te Oosterhout en daar overleden op 13 januari 1892.

g.       Gijsbertus van Gool, geboren op 6 april 1893 te Oosterhout en daar overleden op 17 januari 1894.

h. Gijsbertus van Gool, geboren op 18 april 1894 te Oosterhout.

                Op 28 juli 1897 vertrekt het gezin naar Dongen, waar Arnoldus overlijdt op 19 september 1922. Cornelia hertrouwt op 23 april 1929 met Joannes Baptist Stevens en gaat wonen in de Kanaalstraat 8 te Dongen, waar haar man Joannes overlijdt op 27 oktober 1935. Zij trekt op 9 augustus 1937 bij een van haar kinderen in aan het adres Oude Baan 1d.

2.         Embregt Weterings, geboren op 9 mei 1853 te Oosterhout en daar overleden op 27 mei 1911. Hij trouwt op 2 augustus 1877 te Oosterhout met Johanna van Mook, geboren op 14 augustus 1859 te Oosterhout en daar overleden op 29 mei 1921. Ze gaan wonen aan de Voorheide, later de St. Antoniusstraat te Oosterhout, waar Embregt als arbeider de kost verdient. Ze krijgen de volgende kinderen:

a.      Willem Weterings, geboren op 27 april 1878 te Oosterhout en daar overleden op 17 januari 1880.

b.      Jacobus Weterings, geboren op 5 september 1879 te Oosterhout en daar overleden op 6 juli 1969. Hij was op 30 mei 1901 te Oosterhout gehuwd met Johanna van Tilburg, geboren op 17 september 1882 te Oosterhout en daar overleden op 8 juli 1954. Jacobus werkte als machinist in een steenfabriek en hij woonde met zijn vrouw, vier dochters en twee zonen aan de Hoogstraat 48 te Oosterhout.

c.Hendrika Weterings, geboren op 31 augustus 1881 te Oosterhout en daar overleden op 7 september 1948. Zij was op 19 mei 1904 te Oosterhout gehuwd met Wilhelmus van Wanrooy, geboren op 26 januari 1882  te Oosterhout en daar overleden op 22 september 1959.

d.      Johannes Weterings, geboren op 7 februari 1884 te Oosterhout en daar overleden op 29 december 1956. Hij was op 7 januari 1905 te Oosterhout gehuwd met Cornelia de Bot, geboren op 24 augustus 1883 te Oosterhout en daar overleden op 23 juni 1957. Johannes verdiende de kost als grondwerker voor zijn vrouw, tien dochters en twee zonen, van wie er één na vijf dagen overleed. Ze woonden  Hoogstraat 54 te Oosterhout.

e.      Wilhelmina Catharina Weterings, geboren op 20 februari 1887 te Oosterhout en overleden op 13 maart 1970 te Tilburg. Zij kreeg als ongehuwde moeder een dochter, Hendrika Weterings, geboren op 25 december 1907 te Oosterhout en daar overleden op 7 januari 1908. Zij was nadien op 27 augustus 1908 te Oosterhout gehuwd met Johannes Krijnen, geboren op 14 november 1887 te Oosterhout en overleden op 1 september 1963 te Tilburg. Ze woonden in Tilburg aan de Poelstraat 96 en later Tafelbergstraat 96 en 72.

f.        Een zoon, levenloos geboren en naamloos gebleven op 10 april 1888 te Oosterhout.

g.      Anna Weterings, geboren op 3 april 1889 te Oosterhout en op 16 juli 1968 overleden te Breda. Zij was op 6 november 1909 te Oosterhout gehuwd met Willem Rasenberg, geboren op 25 maart 1890 te Oosterhout en overleden op 3 september 1978 te Breda. Ze woonden in Breda aan de Industriekade 10a.

h.      Adriaan Weterings, geboren op 25 april 1891 te Oosterhout en daar overleden op 10 januari 1896.

i.        Willem Weterings, geboren op 28 februari 1894 te Oosterhout en overleden op 4 september 1970 te Tilburg. Hij was op 12 oktober 1916 te Oosterhout getrouwd met Johanna Besems, geboren op 27 juni 1897 te Oosterhout en overleden op 16 juni 1981 te Tilburg. Willem werkte als grondwerker en woonde te Tilburg aan de van Heutzstraat 19, waar zijn vijf dochters en vijf zonen werden geboren.

j.         Adriana Weterings, geboren op 22 november 1896 te Oosterhout en op 2 januari 1942 te Tilburg overleden. Zij was op 7 februari 1918 te Oosterhout getrouwd met Petrus Antonius Brouwers, geboren op 22 september 1897 te Oosterhout en overleden op 24 maart 1954 te Tilburg. Ze kregen samen vier zonen en vijf dochters, allen geboren in de Bakkerstraat 46 in Oosterhout. De oudste dochter Maria Johanna Brouwers trouwt op 25 februari 1938 te Oosterhout met Johannes Gerardus Weterings. In 1939 verhuisde het gezin naar Tilburg, waar Petrus bij de gemeente ging werken als grondwerker. Na het overlijden van Adriana hertrouwde Petrus op 30 september 1942 te Tilburg met Clara Catharina Embregts, geboren op 13 januari 1901 te Tilburg en daar overleden op 18 februari 1949. Clara nam als weduwe van ene Lauwerijssen twee zonen en drie dochters het huwelijk mee in. Daarnaast kregen Petrus en Clara samen nog één dochter.

k.      Adrianus Weterings, geboren op 24 augustus 1899 te Oosterhout en daar overleden op 12 december 1899.

l.         Johanna Weterings, geboren op 9 oktober 1900 te Oosterhout en op 19 augustus 1986 overleden te Goirle. Zij was op 4 december 1919 te Oosterhout getrouwd met Johannes Soeters, geboren op 29 december 1900 te Oosterhout en overleden op 14 oktober 1932 te Tilburg. Daarna hertrouwde zij op 17 januari 1934 te Tilburg met Gerardus van Etten, geboren op 6 november 1898 te Oosterhout en overleden op 6 mei 1982 te Tilburg.

3.         Pieter Weterings, geboren op 18 februari 1855 te Oosterhout en overle­den op 20 mei1932 te Princenhage. Op 27 april 1881 trouwt hij te Prin­cenhage met Adriana Vissers, geboren op 14 juli 1855 te Beek en overle­den op 5 november 1939 te Princenhage. Ze wonen op de adressen Hei­kant 43, Beek 137 en Kapelstraat 53 te Princenhage. Pieter heeft de kost verdiend als spoorwegarbeider.

       Hun kinderen:

a.      Jacoba Weterings, geboren op 20 februari 1879 te Princenhage als voorechtelijk kind. Op negentienjarige leeftijd wil ze gaan trouwen, maar bij de inschrijving voor de ondertrouw komt zij er achter dat ze als onwettig kind staat ingeschreven. Haar verloofde beëindigt daarop hun relatie. Ze wordt kort daarop door haar vader gewettigd bij akte van 27 mei 1898, bekrachtigd bij koninklijk besluit van 10 juli 1898. Ze trouwt, bijna zeventien jaar later, op 18 januari 1915 met Adrianus Lodewijk, geboren op 10 september 1877 te Princenhage, weduwnaar van Maria van den Bliek met wie hij op 20 april 1904 te Princenhage was gehuwd, en met wie hij twee kinderen, een zoon en een dochter, had. Ze gaan wonen aan de Heikant 36 te Princenhage en Adrianus verdient de kost als spoorwegarbeider. Ze krijgen samen nog twee zonen en drie dochters. Adrianus overlijdt op 17 november 1943 te Beek en zijn vrouw Jacoba op 11 maart 1951 te Prinsenbeek.

b.      Wilhelmus Weterings, geboren op 28 maart 1882 te Princenhage. Hij trouwt op 9 juni 1913 te Princenhage met Adriana Voesenek, geboren op 30 juli 1881 te Princenhage. Ze gaan wonen in Princenhage op Kesteren en krijgen samen een dochter. Na het overlijden van Adriana op 25 februari1916 te Princenhage, hertrouwt Wilhelmus op 15 mei 1916 te Princenhage met Jacoba Embrechts, geboren op 26 oktober 1887 te Hoeven. Ze wonen op het adres Moskesweg 10 op Kesteren (Princenhage) en krijgen daar samen nog vijf zonen en vier dochters. Tengevolge van een noodlottig ongeval tijdens zijn werk als spoorwegarbeider komt Wilhelmus te Princenhage om het leven op 20 april 1931. Zijn vrouw Jacoba overlijdt op 26 februari 1965 te Prinsenbeek.

c.      Johannes Weterings, geboren op 18 juli 1883 te Princenhage. Hij trouwt op 7 oktober 1912 te Zevenbergen met Johanna Voesenek geboren op 28 november 1887 te Zevenbergen. Ze gaan wonen aan de Heikant te Princenhage en  samen krijgen ze twee zonen en twee dochters, van wie een zoon en een dochter binnen een jaar overlijden. Na het overlijden van Johanna Voesenek op 16 mei 1921 te Princenhage, hertrouwt Johannes op 28 juni 1922 te Princenhage met Adriana Roelen, geboren op 17 augustus 1888 te Teteringen. Ze gaan wonen in het  seinwachtershuis blokpost 54 aan de Emerweg en krijgen daar samen nog vijf zonen en drie dochters. Adriana Roelen overlijdt op 23 januari 1963 te Breda en Johannes op 5 december 1969 te Prinsenbeek.

d.      Hendrikus Weterings, geboren op 24 september 1884 te Princenhage. Hij blijft ongehuwd en woont in het ouderlijk huis aan de Kapelstraat 53 samen met zijn zus Adriana Cornelia. Na het behalen van zijn diploma HBS werkt hij zijn hele arbeidzame leven bij de bank. Daarnaast bekleedt hij heel wat bestuurlijke functies. Door zijn verdiensten is hij drager van het kruis “Pro Ecclesia et Pontifice” en is hij ridder in de Orde van Oranje Nassau. Hij  overlijdt op 11 november 1972 te Prinsenbeek.

e.      Cornelis Weterings, geboren op 24 december 1886 te Princenhage. Hij trouwt op 22 mei 1914 te Zevenbergen met Petronella Karremans, geboren op 23 februari 1889 te Zevenbergen. Ze voorzien in hun onderhoud door hun tuinderij en zijn werk als spoorwegarbeider. Ze wonen Buurstede Heike 121, Overbroek 19, later J 39 en Gageldonkseweg 16 en 2, maar het is en blijft hetzelfde huis, dat in 1936 volledig door brand wordt verwoest. Ze bouwen een nieuw huis dat dichter bij de weg komt te liggen en daar wonen ze tot het eind van hun leven. In hun eerste huis krijgen ze samen zes zonen, van wie er één na een week overlijdt, en één dochter. Petronella overlijdt op 9 november 1950 te Breda. Cornelis overlijdt  op 2 april 1973 te Prinsenbeek.

f.        Antonius Weterings, geboren op 13 mei 1890 te Princenhage. Hij trouwt op 17 januari 1918 te Etten-Leur met Johanna Giesbergen, geboren op 7 februari1890 te Etten-Leur. Ze gaan wonen aan de Heikant op de Beek, waar de oudste drie kinderen worden geboren. Daarna verhuizen ze naar Buurstede Heike 39 te Princenhage, later Breda, om vervolgens de laatste levensjaren door te brengen op het adres Spoorbaanstraat 16 te Breda. Antonius werkt zijn leven lang als spoorwegarbeider. Samen krijgen zij acht dochters, van wie er één na ruim twee jaar overlijdt, en twee zonen. Johanna Giesbergen overlijdt op 20 maart 1959 te Breda en Antonius op 16 mei 1975, eveneens te Breda.

g.      Adrianus Weterings, geboren op 28 juni 1893 te Princenhage. Hij trouwt op 12 augustus 1920 te Gilze en Rijen met Adriana Maria Botermans, geboren op 6 oktober 1893 te Gilze en Rijen. Ze gaan wonen in de Lange Wagenstraat te Gilze waar Adrianus de kost verdient als wagenmaker. Ze krijgen samen zeven zonen en vijf dochters. Van de zonen overlijdt er één op zijn geboortedag en één als dienstplichtig militair in Nederlands Oost Indië. Van de dochters komen er twee om in 1945 als een V-1 het ouderlijk huis verwoest. Adriana overlijdt op 3 november 1970 te Gilze en Adrianus op 3 oktober 1981 te Breda.

h.      Petrus Weterings, geboren op 7 juni 1897 te Princenhage. Hij trouwt op 21 april 1925 te Roosendaal met Cornelia Christina Heck, geboren op 18 maart 1899 te Roosendaal. . Ze gaan wonen in de St. Josephstraat 19 te Roosendaal, in een huis dat de vader van Cornelia die aannemer is, daar voor hen heeft gebouwd. Petrus werkt als kantoorbediende bij van Gend en Loos. Samen krijgen ze zes zonen en vier dochters, van wie er één na drie weken en één na ruim drie jaar overlijdt. Petrus overlijdt op 26 mei 1954 te Roosendaal, zijn vrouw Cornelia op 8 maart 1988, eveneens te Roosendaal.

i.        Adriana Cornelia Weterings, geboren op 9 januari 1899 te Princenhage en overleden op 9 oktober 1973 te Etten-Leur. Ze woont haar hele leven in het ouderlijk huis aan de Kapelstraat en verzorgt daar eerst haar ziekelijke moeder tot haar dood en daarna haar broer Hendrikus.

 

4.         Adriaan Weeterings, geboren op 7 oktober 1856 te Oosterhout en overleden op 27 december 1943 te Gilze en Rijen. Hij trouwt op 12 september 1888 te Princenhage met Maria Catharina Vissers, geboren op 31 januari 1857 te Princenhage en overleden op 19 mei 1940 te Gilze en Rijen. Ze gaan na hun huwelijk wonen aan de Groenendijk A 35 te Oosterhout, waar ze hun kinderen krijgen. Op 6 november 1917 vertrekt het hele gezin naar Princenhage, waar ze wonen aan de Heikant 49. Adriaan en Maria vertrekken per 24 juli 1930 naar Berghem en vestigen zich per 23 mei 1934 in Gilze en Rijen. Hij heeft als schoenmaker en later als landbouwer de kost verdiend. Hun kinderen:

a.      Wilhelmus Weeterings, geboren op 5 juli 1889 te Oosterhout en daar overleden op 9 augustus 1889.

b.      Johannes Weeterings, geboren op 14 juli 1890 te Oosterhout en daar overleden op 11 februari 1891.

c.      Wilhelmus Weeterings, geboren op 4 september 1891 te Oosterhout en daar overleden op 9 juni 1949. Hij was op 12 februari 1925 te Princenhage gehuwd met Joanna Catharina Tijs, geboren op 2 april 1899 te Princenhage en overleden op 5 augustus 1957 te Breda.

d.      Jacoba Weeterings, geboren op 19 oktober 1893 te Oosterhout en overleden op 18 oktober 1959 te Gilze en Rijen. Zij was op 18 januari 1922 te Princenhage gehuwd met de arbeider/telegrafist, later veehandelaar Mathijs Adrianus Kemmeren, geboren op 10 april  1893 te Raamsdonk en, als gevolg van een noodlottig ongeval, overleden op 7 februari 1959 te Rijen.

e.      Hendrik Weeterings, geboren op 9 januari 1895 te Oosterhout en overleden op 15 maart 1976 te Tilburg. Hij was op 16 april 1925 te Princenhage gehuwd met Maria Franken, geboren op 3 augustus 1900 te Princenhage en overleden op 14 mei 1974 te Goirle. Hendrik werkte als venter in groenten, als herbergier en daarna als landarbeider. Zijn twee dochters werden geboren in Princenhage, maar daarna woonde hij achtereenvolgens in Roosendaal, Rijen, Alphen, Gilze, Goirle, Oosterhout en vanaf 1971 in Rijen, Pastoor Gillisstraat 174.

f.        Johannes Weeterings, geboren op 30 december 1897 te Oosterhout en daar overleden op 28 april 1898.

g.      Johannes Weeterings, geboren op 15 maart 1899 te Oosterhout en daar overleden op 10 april 1899.

5.         Hendricus Weeterings, geboren op 15 juni 1858 te Oosterhout. Hij trouwt op 10 februari 1887 te Oosterhout met Maria Catharina Eelants, geboren op 21 december 1859 te Oosterhout. Ze gaan wonen aan de Groenendijk A 36 te Oosterhout, waar hij de kost verdient als leerlooier. Hendricus en zijn vrouw Maria trekken per 7 april 1914 in bij hun zoon Hendrik Weete­rings. Maria overlijdt op 16 juni 1919 te Dongen. Hendrikus vertrekt  op 29 september 1921 naar Tilburg, is twee jaar opgenomen in psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel te ’s Hertogenbosch (1922-1924) en wordt op 17 augustus 1929 opgenomen in het St. Elisabethgasthuis (verzor­gingshuis) te Zundert, waar hij veertien dagen later op 1 september 1929 overlijdt. De kinderen van Hendricus en Maria:

a.      Wilhelmina Maria Weeterings, geboren op 17 februari 1888 te Oosterhout en overleden op 28 juni 1972 te Tilburg. Zij was op 7 mei 1908 te Oosterhout gehuwd met Franciscus Josephus van den Broek, geboren op 11 december 1885 te Tilburg en daar overleden op 3 februari 1948. Zij kregen vijf dochters en zes zonen aan de Stokhasseltstraat 4 in Tilburg.

b.      Hendrik Weeterings, geboren op 23 september 1889 te Oosterhout en overleden op 29 augustus 1981 te Dongen. Hij was op 2 mei 1918 te Dongen gehuwd met Johanna Maria Franken, geboren op 4 januari 1891 te Waspik en overleden op 22 september 1978 te Oosterhout. Hendrik werkte als leerlooier en kreeg twee zonen, van wie de jongste na twee maanden overleed. Het gezin woonde aan de Biezen te Dongen en vanaf 1968 aan de Schweitzerstraat 4.

c.      Leendert Weeterings, geboren op 14 januari 1892 te Oosterhout en overleden op 27 april 1967 te Tilburg. Hij was op 5 februari 1920 te Dongen gehuwd met Maria Cornelia Snoeren, geboren op 3 oktober 1897 te  Dongen en overleden op 17 augustus 1977 te Tilburg. Leendert werkte bij de gemeentelijke reinigingsdienst van Tilburg en woonde aan de Houtmanstraat 8, later vernummerd naar Kard. Vaughanstraat 35. Ze kregen vier dochters en zes zonen, van wie de oudste maar anderhalve maand oud werd.

d.      Marinus Weeterings, geboren op 20 september 1893 te Oosterhout en overleden op 30 juni 1961 te Elsloo. Hij was op 6 februari 1923 te Elsloo gehuwd met Maria Catharina Daemen, geboren op 26 september 1896 te Elsloo en overleden op 17 januari 1936 te Maastricht. Marinus verdiende als schoenmaker de kost voor zijn vrouw en vier dochters, die alle vier in Urmond het levenslicht zagen.

6.         Cornelia Weeterings, geboren op 30 december 1859 te Oosterhout en daar overleden op 28 december 1860.

7.         Cornelia Weeterings, geboren op 19 april 1861 te Oosterhout. Zij trouwt op 27 november 1884 te Oosterhout met Cornelis van Bijsterveld, geboren op 3 november 1862 te Oosterhout. Ze gaan wonen aan de Groenendijk A 39, waar hij als arbeider voor het inkomen zorgt. Ze krijgen de volgende kinderen:

a.      Cornelia van Bijsterveld, geboren op 21 november 1885 te Oosterhout. Zij trouwt met Dingena Wilhelmus Peterse, geboren op 28 februari 1883 te Dussen, een broer van de tweede vrouw van Cornelis Weeterings.

b.      Willem van Bijsterveld, geboren op 29 november 1887 te Oosterhout.

c.      Cornelis van Bijsterveld, geboren op 5 januari 1889 te Oosterhout.

d.      Hendrika van Bijsterveld, geboren op 15 april 1890 te Oosterhout en daar overleden op 27 september 1891.

e.      Karel van Bijsterveld, geboren op 1 juni 1891 te Oosterhout.

f.        Hendrika van Bijsterveld, geboren op 23 augustus 1892 te Oosterhout en daar overleden op 18 maart 1893.

g.      Hendrik van Bijsterveld, geboren op 14 november 1893 te Oosterhout en daar overleden op 7 februari 1894.

h.      Hendrika ( de derde ) van Bijsterveld, geboren op 24 november 1894 te Oosterhout.

i.        Pietronella van Bijsterveld, geboren op 31 december 1895 te Oosterhout.

j.         Maria van Bijsterveld, geboren op 29 december 1898 te Oosterhout.

                 Op 26 mei 1902 vertrekt Cornelis met vrouw en kinderen naar Oud-Beijerland, keert nog terug voor twee maanden in 1903, maar vertrekt op 11 mei 1903 voorgoed naar zijn nieuwe woonplaats, waar ze gaan wo­nen aan de Polderstraat 23. Cornelia, zijn vrouw, overlijdt op 27 december 1924. Cornelis her­trouwt daarna met Wilhelmina Berkelaar, geboren op 19 juli 1871 te Zevenhuizen en overleden op 24 februari 1936 te Oud-Beijerland. Cornelis hertrouwt opnieuw op 10 maart 1937 te Oud-Beijerland met Maria Helena Johanna Heere, geboren op 4 november 1868 te Amsterdam. Hij overlijdt op 10 september 1945 te Oud Beijerland.

8.         Cornelis Weeterings, geboren op 7 december 1862 te Oosterhout. Hij trouwt op 5 november 1891 te Oosterhout met Elisabeth Maria van den Noord, geboren op 7 juli 1870 te Besoyen. Ze gaan wonen aan de Groenstraat A 205 en Cornelis werkt als schoenmaker. Samen krijgen zij de volgende kinderen:

a.      Wilhelmina Weeterings, geboren op 1 september 1892 te Oosterhout en overleden op 14 april 1959 te Rotterdam. Zij was op 16 februari 1922 te Oud Beijerland gehuwd met Hubertus Hendrikus Peterse, geboren op 23 augustus 1894 te Dussen en overleden op 9 februari 1981 te Oud-Beijerland, een broer van de tweede vrouw van Cornelis Weeterings. Ze woonden Zandpad 78, later gewijzigd in Karel Doormanstraat 78 in Oud Beijerland en ze kregen daar vijf zonen en twee dochters.

b.      Francijna Weeterings, geboren op 26 oktober 1893 te Oosterhout en overleden op 12 juni 1968 te Gorinchem. Zij was op 19 maart 1920 te Woudrichem gehuwd met Cornelis de Groot, geboren op 27 oktober 1898 te Woudrichem en daar overleden op 29 september 1975. Ze woonden daar in de Daalderstraat en vanaf 1954 in de Bagijnestraat. Ze kregen vier dochters en twee zonen.

c.      Hendrikus Weeterings, geboren op 31 december 1894 te Oosterhout en daar overleden op 26 augustus 1895.

d.      Hendrikus Weeterings, geboren op 11 oktober 1896 te Oosterhout en overleden te Rotterdam op 24 maart 1971. Hij was op 3 oktober 1927 te Neuss (Dld) getrouwd met Emilie Ritleng, geboren op 4 augustus 1896 te Bischheim (Dld) en overleden op 25 juni 1933 te Rotterdam. Samen kregen zij twee zonen en twee dochters, allen geboren in Rotterdam. Hendrikus werkte als matroos op de Rijnvaart en had daardoor sterk wisselende adressen, nu eens een vast adres in Rotterdam, dan weer een woonwagen of een “aan boord van “ adres. Na het overlijden van zijn vrouw Emilie hertrouwde Hendrikus op 9 juni 1948 te Rotterdam met Anna Kregel, geboren op 27 september 1896 te Soest (Dld), die uit een vorig huwelijk twee dochters met de achternaam van Zon had. Op 10 september 1952 gingen Hendrikus en Anna uit elkaar.

e.      Bernardus Weeterings, geboren op 30 november 1898 te Oosterhout en overleden op 28 augustus 1981 te Rotterdam. Hij was op 21 september 1927 te Rotterdam gehuwd met Anna Cornelia de Wolf, geboren op 14 maart 1906 te Boskoop en overleden op 14 maart 1993 te Rotterdam. Ze kregen vier dochters en één zoon, allen geboren in Rotterdam, Papaverstraat 26e. Bernardus werkte als kraandrijver.

f.        Marinus Weeterings, geboren op 2 april 1901 te Oosterhout en daar overleden op 31 oktober 1901.

g.      Petrus Weeterings, geboren op 14 juni 1906 te Oud-Beijerland en daar overleden op 13 september 1910.

In verband met het wegvallen van het werk in de suikerfabriek aan de Groenendijkse Haven, waar hij was gaan werken omdat het beter betaald werk was dan schoenmaker, vertrekt Cornelis op 13 augustus 1902 met vrouw en kinderen naar Oud-Beijerland om dáár in de suikerfabriek te werken. Op 15 juni 1906, een dag ná de geboorte van zoon Petrus, overlijdt Elisabeth Maria te Oud-Beijerland.

 Na het overlijden van zijn vrouw Elisabeth en zijn zoon Petrus keert Cornelis op 10 februari 1914 met zijn kinderen en zijn schoonmoeder Francijna van den Noord terug naar Oosterhout. Op 27 juli 1918 keert hij terug naar Oud-Beijerland en gaat samen met zijn kinderen wonen aan de Beneden Molendijk 9. Cornelis maakt kennis met Hendrika Wilhelmina Peternella Peterse, geboren op 27 maart 1897 te Dussen als zevende kind uit een gezin van vijf dochters en zeven zonen. Op 20 januari 1921 trouwen ze, zij vijf maanden zwanger, in Oud-Beijerland. De zoon van Hendrika namelijk Johannes Bernardus, volgens Hendrika geboren na een relatie met een Belg, wordt door Cornelis bij hun huwelijk gewettigd, zodat de volgende kinderen op hun naam staan:

h.      Johannes Bernardus Weeterings, geboren op 14 februari 1917 te Oud Beijerland. Hij werkt als varensgezel en bij de aanvang van de oorlog vecht hij bij de Moerdijkbrug als marinier tegen de Duitsers. Later in de oorlog wordt hij tewerkgesteld in Duitsland te Düsseldorf, waar hij gewond raakt. Na de oorlog moet hij in Düsseldorf blijven wonen om zijn verpleging en uitkering te behouden. Daar leert hij Anna Mina Augusta Irmgard Peims, geboren op 20 juni 1927 te Wehre (D), kennen en op 13 november 1948 trouwen zij te Neuenkirchen (D). Johannes is werkzaam als arbeider in de meest uiteenlopende banen en ze krijgen één dochter. Kort na hun scheiding op 28 januari 1971 overlijdt Johannes op 29 april 1971 te Düsseldorf.

i.        Elizabeth Maria Weeterings, geboren op 29 mei 1921 te Oud-Beijerland en daar overleden op 4 mei 1923.

j.         Cornelis Bernardus Weeterings, geboren op 8 mei 1922 te Oud Beij­erland en overleden op 7 december 1985 te Dongen. Hij was op 18 april 1950 te Dongen gehuwd met Petronella Maria van der Ven, geboren op 22 februari 1929 te Dongen. In de oorlog zit hij in het verzet, wordt door de Duitsers opgepakt en in een Duits kamp ge­plaatst. Hij werkt als dwangarbeider aan de Duitse zeppelins in Friedrichshafen. Na de oorlog meldt hij zich aan als vrijwilliger voor de oorlog in Nederlands Oost Indië, waar hij drie jaren heeft ge­diend. Ze hebben twee zonen.

k.      Elizebeth Maria Weeterings, geboren op 21 juni 1923 te Oud Beijerland. Ze trouwt op 22 juni 1944 te Dongen met Johannes van Wanrooy, geboren op 18 mei 1925 te Oosterhout. Na de geboorte van hun twee kinderen moet Johannes voor drie jaar als dienstplichtig soldaat naar Nederlands Oost Indië. Daarna is hij werkzaam als timmerman in de bouw. Op 22 juni 2004 vieren ze hun diamanten bruiloft in hun woonplaats Dongen.

l.         Wilhelmus Weeterings, geboren op 7 juli 1924 te Oud Beijerland. Hij is op 22 april 1948 te Kaatsheuvel gehuwd met Elisabeth Johanna Damen, geboren op 28 november 1927 te Kaatsheuvel. Hij heeft altijd als schoenmaker de kost verdiend voor zijn vrouw, één dochter en vijf zonen.

m.    Maria Weeterings, geboren op 12 juli 1925 te Oud-Beijerland en daar overleden op 27 december 1932.

n.      Hendrika Weeterings, geboren op 3 maart 1927 te Oud-Beijerland en daar overleden op 17 april 1927.

o.      Embricht Weeterings, geboren op 11 juli 1928 te Oud Beijerland en overleden op 29 oktober 1986 te Dongen. Hij was op 16 juli 1951 te Dongen gehuwd met Johanna Catharina Maria Vrienten, geboren op 29 augustus 1927 te Dongen en overleden op 7 februari 1969 in het ziekenhuis te Tilburg. Embricht dient twee jaar in Nederlands Oost Indië, maar wordt gerepatrieerd omdat hij daar psychische problemen krijgt. Hij was daarna werkzaam als leerlooier. Buiten een al jong gestorven zoon zijn er vier dochters.

p.      Petrus Weeterings, geboren op 15 januari 1931 te Oud-Beijerland en daar overleden op 24 maart 1931.

 Op achtenzestigjarige leeftijd krijgt Cornelis dus zijn zestiende en laatste kind. Op 5 april 1937 verhuizen Cornelis en Hendrika met de kinderen naar Dongen, waar ze gaan wonen aan de Hooge Ham 45D. Cornelis overlijdt op 6 novem­ber 1942 te Dongen. Zijn vrouw Hendrika volgt hem op 22 oktober 1983 eveneens te Dongen.

9.         Johannes Weeterings, geboren op 5 februari 1865 te Oosterhout en overleden op 20 september 1954 in het St, Elisabethgesticht  te Dongen. Hij trouwt op 20 juni 1895 te Oosterhout met Cornelia Broeders, geboren op 14 augustus 1872 te Oosterhout en daar overleden op 16 maart 1930. Ze gaan wonen aan de Keiweg 178 te Oosterhout en Johannes werkt als leerlooier en later als stoker. Waarschijnlijk in verband met opname van zijn vrouw in een verpleeghuis, vertrekt Johannes op 21 mei 1929 naar Dongen, waar hij als kostganger zijn intrek neemt bij Henrica Cloïn- van Gool aan de Lage Ham 119. Johannes en Cornelia zijn kinderloos gebleven.

10.    Josephus Weeterings, geboren op 18 december 1870 te Oosterhout en daar overleden op 13 januari 1909. Hij bleef ongehuwd.

             Opvallend bij de huwelijken van de kinderen van Willem Weeterings en Hendrica van Boxtel is het feit dat in vrijwel alle gevallen de gemeentebode en de veldwachter als getuigen optreden. Het zal in die tijd een gewoonte zijn geweest, want aan familieleden ontbrak het niet! Ook de aangifte van overlijden van de jongste zoon werd gedaan door de gemeentebode en de veldwachter.

 

Willem en Hendrica trekken op 1 december 1861 met hun tot dan geboren kinderen uit het huis van Willem’s vader en vestigen zich aan de Hooge Akkers 19 in Oosterhout, waar de laatste drie kinderen geboren worden. Op 18 november 1884 overlijdt Willem te Oosterhout. Zijn vrouw Hendrica trekt daarop met de drie jongste kinderen naar de Groenendijk A 42, waar zij op 12 juli 1901 overlijdt.

 

Stamboomgegevens:

I.                     Adriaen, geboren circa 1400

II.                   Merten Adriaen, geboren circa 1435

III.                  Adriaen Merten Adriaens, geboren te Made rond 1470 en gestorven tussen juni 1535 en januari 1537 te Oosterhout

IV.               Peter Adriaen Mertens, geboren rond 1500 te Oosterhout en aldaar gestorven in 1561

V.                 Jan Peter Adriaen Martens, geboren in 1536 of iets eerder in Oosterhout en daar gestorven tussen 25 maart en 6 mei 1591

VI.               Seben Jans Watrings, geboren in 1583 te Oosterhout en daar gestorven op 18 februari 1629

VII.              Denis Sebrecht Weterinx, geboren op 28 januari 1623 te Oosterhout en daar gestorven in februari 1696

VIII.            Sebrecht Denis Weyteringhs, geboren op 6 augustus 1653 te Oosterhout en daar gestorven op 22 november 1728

IX.               Jan Sebrecht Weiteringhs, geboren op 9 mei 1688 te Oosterhout en overleden te Klein Dongen op 25 april 1745

X.                 Willem Jan Weterings, geboren op 30 oktober 1722 te Klein Dongen en daar overleden op 12 juli 1795

XI.               Embrecht Weterings, geboren op 29 september 1782 te Klein Dongen en overleden te Oosterhout op 4 april 1855

XII.              Willem Weeterings, geboren op 13 september 1816 te Oosterhout en daar overleden op 18 november 1884

 

Piet Weterings

Rijen, 7 oktober 2004

 

2005(C) Marcel Weeterings, all rights reserved.